Mijn vader, mijn zus en ik, alledrie met wisselende aanhang, lopen dan twee dagen mee met een georganiseerde wandeltocht.
Naast deze sportieve prestatie--die garant staat voor spierpijn, blaren en een blitse medaille--staat het Grote Genieten centraal. Het was ook nu prachtig weer, de natuur was op haar mooist, er was veel en lekker eten en de alcohol maakte het sociale sfeertje bijzonder feestelijk.
Ik kan nu ook voldaan zeggen dat ik heb genoten. En ook mijn Lief vond het heerlijk.
Thuisgekomen zie ik nog eens extra duidelijk dat we het bijzonder goed hebben. Een prachtig huis, een lieve kat en veel prettige spulletjes. En we hebben een hele fijne vakantie achter de rug.
Daarom de verwarring:
Waarom blijf ik zo piekeren? Hoor ik wel bij mijn Lief? En hij bij mij? Waarom maak ik van al het lichts zoveel zwaars? Ben ik wel wie ik ben? Waarom stel ik zulke hoge eisen aan mezelf en aan het leven? Als ik geniet van lekker eten, voel ik tegelijkertijd aan mijn groeiende buik en billen en verafschuw ik mezelf. Als ik op een bankje geniet van een boek, besef ik een tekort, een gemis.
Goed = goed = blijkbaar nooit goed genoeg.
Als de therapie mij in de resterende maanden antwoord zou kunnen geven op deze vragen, óf liever nog: mij ervan af zou kunnen helpen, dan ben ik echt 'klaar' voor het Echte Leven.
Dat denk ik echt.